De schouw is een eeuwenoud scheepstype. Al in de vijftiende eeuw wordt in een tolreglement de ‘zeylscoude’ genoemd. Het woord schouw is afkomstig van scoude, scouwe of scolde en heeft nog niet zo veel met een zeilschip te maken, want het betekent vaarboom. Het bijbehorende werkwoord scaltan of skaldan duidt op stoten of voortduwen. In het Fries bestaat ook nog het woord ‘skowe’ dat voortduwen of schuiven betekent. De oude schouw was niet veel meer dan een voor en achter omhoog getrokken vlak met een paar rechte zijboorden. Het is juist in Friesland dat de schouw vanuit die oorspronkelijke vorm een ontwikkeling heeft doorgemaakt door de toepassing van een voor- en achterbord. De hieruit ontstane open schouw, met een lengte van tussen 4.75 m en 6 m en een breedte van 1.40 m tot 1.80 m, wordt algemeen beschouwd als het prototype van de huidige schouw. De Friese sprietschouw van 4.75 bij 1.42 m heeft jarenlang binnen de Noord Nederlandse Watersportbond als wedstrijdboot gediend. Ook de Van der Meulens hebben een tiental schouwen van dit type gebouwd.
Algemeen geldt dat een schouw een eenvoudig te bouwen schip is. Een simpele platbodem, niet op steven gebouwd, met weinig diepgang. Kortom het is een handig betaalbaar scheepje, een boerenbootje voor waterrijke gebieden met veel ondiepe poelen en petten. Ten dele is dit juist.De bouw van een zeilschouw met goede zeileigenschappen vergt wel wat meer vakmanschap dan een gewone timmerman in huis heeft. Het is juist de schouw die in latere tijden als pleziervaartuig een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de popularisering van de watersport.
De Van der Meulens bezitten dat vakmanschap al generaties lang en hebben het in de loop der jaren duidelijk in de praktijk gebracht. In de laatste jaren in Joure (voor 1962) zijn schouwen gebouwd van beperkte afmeting. Tjeerd had dit van zijn vader geleerd, dus we mogen aannemen dat ook op de helling in Broek al schouwen zijn gebouwd.
Als je Johannes vraagt: ‘Hoe bouwden jullie zo’n schip?’,dan volgt er een wat algemene omschrijving, alsof op basis van een paar hoofdmaten zo maar een schip groeide. Door de ervaring van ruim 40 jaar schouwen bouwen is een groot deel van het bouwproces immers vanzelfsprekend. Of is er ook nog zo iets als ‘het geheim van de smid’? Voor de diverse typen kleine schouwen van 2.50 m tot en met zeeschouwen en vissermanschouwen van 8 en 9 meter, zijn op soms onooglijke briefjes diverse maten vastgelegd. Dit alles wordt bijeengehouden in een ordner van respectabele leeftijd, die normaal veilig opgeborgen ligt in een brandvrije kluis. Helaas is de laatste vijftien jaar die ordner niet of nauwelijks gebruikt. Om toch een kijkje in de keuken te geven van zo’n bouwproces, volgt hier een beschrijving die in belangrijke mate is gebaseerd op het verhaal van Johannes Tjz.
‘Als er eenmaal een opdracht is tot het bouwen van bijvoorbeeld een 7.50 m kajuitschouw dan is het allereerste wat we doen geschikte vlakplanken uitzoeken van minimaal 7 m lengte. Van de eerste plank wordt het spinthout afgezaagd. Deze gezaagde plank leggen we dan op de volgende. Daarna tekenen we de tweede plank af langs de zaagsnede van de bovenliggende plank en zagen op deze lijn het spint van de tweede plank af. Zo ontstaan er bruikbare planken voor het vlak die al redelijk goed aansluiten. Als we dan voldoende breedte hebben, zetten we de planken aan elkaar vast en wordt een hartlijn van het schip aangebracht. Vanuit deze hartlijn worden drie breedtematen uitgezet: voor en achter en ter hoogte van het zeilwerk. Met een buigbare strooklat wordt een vloeiende lijn getekend langs deze drie punten. Dan kan het vlak in model worden gezaagd.
De afgezaagde delen van het vlak kunnen vanwege de vorm later uitstekend worden gebruikt als ‘tongen’ bij het maken van de zwaarden. Nu is het tijd om vlakklampen (sommigen zeggen leggers) aan te brengen. Deze klampen, voorzien van watergootjes, worden op een onderlinge afstand van ongeveer 40 cm vastgezet op het vlak. Vroeger deden we dat met houten deuvels, later met gegalvaniseerde vierkante spijkers.Weer later gebruikten we daar roest-vrij-stalen (r.v.s.) draadnagels voor en nu bevestigen we de vlakklampen met r.v.s.-schroeven. Het voordeel van r.v.s.-bevestigingsmateriaal is, dat het geen zwarte plekken veroorzaakt in eikenhout door roestvorming.
Nu is een en ander zover dat de zogenaamde bouwstelling kan worden ingericht. Het vlak wordt dan in zijn geheel op een drietal blokken gelegd. Deze blokken die voor elk type schouw een eigen hoogtemaat bezitten, worden op een vaste onderlinge afstand uit elkaar geplaatst. Vier palen plaatsen we op het vlak, recht boven het voorste en achterste blok. Door ze stevig te klemmen tegen de ijzeren U-balken in de dakconstructie van de kleine loods, ontstaat bijna als vanzelf een holte. De buiging moet uiteindelijk tot resultaat hebben dat de ‘tilling’ voor en achter overeenkomt met de door ons bepaalde maten.
Het is vervolgens tijd om de eerste (kim-)gangen te maken. De gangen moeten niet alleen spinthoutvrij zijn, maar ook het ‘hart’ moet eruit. In dit deel van een ‘endosse’ gezaagde plank zitten nogal eens wat scheurtjes; hij is dan ongeschikt als gang. Na het plaatsen van een hulpspant ter hoogte van de mastkoker, kan de eerste gang worden vastgezet. Daarna plaatsen we de spiegel en het voorboord. De hoek waaronder deze delen worden geplaatst ligt niet vast. Dat gebeurt op het oog en is dus afhankelijk van het gevoel van de bouwer op dat moment. Alleen al hierdoor is het begrijpelijk dat er ondanks de vaste maten van het vlak, vrijwel geen schouw volledig identiek is. Immers als het voorboord iets schever wordt geplaatst, dan ontstaat er automatisch een wat langer voordek en krijgt de schouw in zijn geheel een wat gestrekter aanzien. Bij het later goed inmeten van de zeilen kan zo’n schouw ook een grotere fok voeren en zou dus ook snellere zeiler moeten zijn. Na het plaatsen van de voor- en achterborden wordt de tweede kimplank geplaatst.
Daarna krijgt de schouw pas zijn uiterlijke vorm door het bepalen van de zeeg. Met diverse hulp- en steunlatten (vastgezet aan de vier palen en de klampen), bepalen we op het oog weer met een soort strooklat de zeeg ter hoogte van het berghout (bij veel schouwen niet aanwezig). Ook hier is sprake van een ‘gevoelsmatige’ keuze van de bouwer. Een keuze die wel zeer bepalend is voor het uiterlijk van het schip. Diverse maten die daarna worden gehanteerd zijn weer afgeleid van deze keuze. De boeiselplank (in twee delen) kan in het midden ongeveer 37 en aan de einden rond 20 cm zijn. Aldus wordt de zeeg doorvertaald in het boeisel en de daarop aan te brengen voetlijst. Overigens staat de hoek waaronder het boeisel op het voorbord en de spiegel wordt vastgezet ook niet vast. De boeiselplank wordt vanuit het midden (bij het zeilwerk) vastgezet en richting voor- en achterbord gebogen met een gelijktijdige ‘naar binnen vallende’ tordering. Dit is deels afhankelijk van wat het hout ‘wil’. Deze variabele maakt, dat de hoek waaronder de zwaarden in het water steken bij schouwen ook verschillend is. Soms zakken ze bijna loodrecht in het water, bij andere onder een flinke hoek. De grootte van de zwaarden is wel weer gebonden aan vaste maten.
Feitelijk is nu al een heel groot deel van de schouw klaar. De rest is ‘invullen’ met zijgangen en het plaatsen van inhouten, alles op voorgeschreven afstanden.’
Tot zover de bouwbeschrijving van Johannes. Als vandaag iemand eigenaar wil worden van een fraaie nieuwe schouw, dan kunnen ze morgen met de bouw beginnen. Duidelijk mag zijn dat allerlei maten vastliggen zoals voor de kajuit – lengte, hoogte voor en achter -, breedte van het gangboord, hoogte van de dinette, maar ook de hoogte van de mastkoker, dikte en lengte van de mast.
Het zijn ervaringsmaten, gebaseerd op een eerste schouw die bijna volledig op het oog is gebouwd. Deze vastgelegde maten bieden houvast bij de bouw van het volgende vergelijkbare schip. Er is namelijk ontwikkeling te bespeuren in maten en bouwwijze. Er bestaan voor vergelijkbare schouwen verschillende hoofdmaten. Bij de 7.50 m kajuitschouw zijn dat: 7.50 x 2.60, 7.50 x 2.85 en 7.50 x 2.90 meter.
Als een opdrachtgever aangaf veel op de Zeeuwse wateren te varen, dan werd de zeeg wat holler gemaakt, zodat de kop wat hoger kwam te liggen en het schip wat meer golfslag kon verdragen. Het schip wordt zo automatisch in zijn geheel wat dieper. Toch was het tegemoetkomen aan de opdrachtgever geen vanzelfsprekendheid. De wensen moesten wel passen binnen de tradities en het uiterlijk van dit type schip. Zo heeft het in de zeventiger jaren toch even geduurd voordat Tjeerd Jzn. door de bocht was met de toepassing van teakhout voor het voordek. Dat hoorde van gelakt eiken te zijn.
Niet alle ideeën zijn in de praktijk gebracht. Zo bevinden zich in de ordner offertes van de zeilmaker voor een botterfok en een kluiver voor een kajuitschouw. Mogelijk dat deze ideeën later gebruikt zijn bij zeeschouwen en vissermanschouwen.
1. Het vlak staat op de bouwstelling
2. De spiegel staat op zijn plek
3. De eerste gangen zijn vastgezet
4. De huid is bijna klaar
5. De dekbalken zitten er in
6. Het dek is dicht
7. De kajuit en gangboorden zijn af
8. De 7.5 m kajuitschouw Noordvaarder in aanbouw (nu Hotse Hiddes)
9. Het schip kan te water